Je thuis voelen is een ruimtelijke emotie. Het gaat om de zintuigelijke beleving van plekken en dingen: hoe het oogt, hoe ze ruiken, hoe ze proeven en hoe ze klinken. Als je je niet meer thuis voelt, ervaar je dat als een groot gebrek. Thuisgevoel is een zeer breed gedeelde emotie die ieder mens snapt. Thuis, is in de stad een huis dat staat in een straat. Omgeven door anderen huizen. Vol met andere mensen. De leefplek waar we ons hoofd vredig te ruste leggen. Het is een gevoel dat je bijna niet onder woorden kunt brengen. Het is ook een universele emotie die ieder mens deelt, en die we alleen in kleine kring kunnen ervaren. Het is maar bij een selecte groep mensen waar we ons écht thuis voelen. Veel jongeren zeggen zich thuis te voelen op het internet. Niet overal op het internet maar in de beslotenheid van eigen gemeenschappen van gelijk georiënteerden. De vergroting van de wereld leidt tot een toenemend thuisgevoel in kleine kring. De stad, de wijk en de straat.

Je thuis voelen is ook een diepe en selectieve emotie. Mensen voelen zich thuis onder gelijkgestemden en op bekende plaatsten dus ook virtueel. En natuurlijk zijn er uitzonderingen van mensen die zich werkelijk overal thuis voelen. Kosmopolieten die openstaan voor alles en iedereen, om een betere aarde met elkaar te bewonen en te verdelen. Een prachtige filosofie. Als je eenmaal zover bent. Maar ondertussen woon je in een land, een stad, een buurt en een straat waar je bent geboren of waar je naar toe bent verhuisd. Diegenen die zich er misschien niet thuis voelen missen de vertrouwdheid van gelijkgestemden en bekenden. Zij hebben het gevoel de situatie niet onder controle te hebben en zijn niet meer de baas over de plek die ze zo graag hun thuis willen noemen. Om je thuis te voelen, zo blijkt uit onderzoek, is greep hebben op de plek en zelf kunnen bepalen met wie je daar wilt zijn, een belangrijke factor.

Familiariteit blijkt een basisvoorwaarde voor iedereen. Geborgen zijn in de buurt en met onze buren. Politici weten dit als geen ander. Op nationaal en lokaal niveau is er besloten om het THUISGEVOEL tot officieel overheidsbeleid te maken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal en Cultureel Planbureau meten hoe het met ons THUISGEVOEL gesteld staat, als een belangrijke indicator voor het welzijn van de inwoners van dit land. Sommige politici denken dat wanneer je je thuis voelt op de ene plek, dat je je dan noodzakelijk minder verbonden zult voelen met een andere. Thuis voelen is voor deze politici een vaste hoeveelheid emotie die je maar een keer kunt besteden. Niets is minder waar. Mensen blijken zich gelijktijdig aan meerdere plaatsen te kunnen hechten, waarbij het thuisgevoel op de ene plek niet ten koste hoeft te gaan van het thuisgevoel op de andere. Integendeel zelfs, een warme herinnering aan de ene plek, kan het gevoel elders thuis te zijn zelfs versterken. Positieve gevoelens van ‘thuis’ blijken heel goed te kunnen meereizen en behulpzaam te zijn bij het kwartier maken op de plaatst van aankomst. Het nieuw te bouwen Verhalen’HUIS’ in Bos en Lommer en de buurtactie ‘Investeer in De Eester’ op de Oostelijke Eilanden zijn daar een prachtig voorbeeld van.

Nationale en Internationale sociologische onderzoeken wijzen uit dat de thuisemotie er een is die in zeer uiteenlopende situaties wordt beleefd en tal van sub-emoties kent. Van het zichzelf associëren met veiligheid, zekerheid, vrijheid en onafhankelijkheid tot aan familiariteit. Deze zgn. sub-emotie, de familiariteit, is de sterkste en niet voor niets verwant aan ‘familie’. Lang geleden, nog voor Attenooie het levenslicht zag, noemden we al onze oudere buren oom en tante. Er waren er tientallen in elke Amsterdamse straat. Het thuisgevoel en familiariteit was de gewoonste zaak van de wereld. Dat was toen. En toch is het niet helemaal verdwenen. Het zit in ons mensen om op een sociale manier met elkaar om te gaan. We zijn nog steeds graag onderdeel van een groter geheel. Familiariteit is mooi, maar wij willen de emotie een tandje versterken door er op z’n Amsterdams ‘Amicaliteit’ van te maken. De Van Dale kent het woord niet maar wij weten wel beter.

De communicatiestrategie die ATTENOOIE hanteert, als we het hebben over ergens thuis voelen, is een gepaste vorm van deze amicaliteit. En het kan wonderen verrichten voor wederzijds begrip. Ook al spreek je elkaars taal niet eens. Je verstaat elkaar toch. Het is een informele omgangsvorm die zeer krachtig is. Ongedwongen, vriendschappelijk en gemoedelijk. Het is een groet of een vriendelijke knik op straat naar iemand die je niet echt kent, maar die wel bekend is voor je. Iemand die in je buurt woont en in dezelfde winkels boodschappen doet als jij. We houden van lekker ‘Jij-en’&‘jou-en’. En uit beleefdheid een nette ‘u’. En misschien, heel misschien zelfs wel Oom & Tante.

Deze strategie werkt alleen als je herkenningspunten hebt en als oude vertrouwde gewoonten, geluiden, geuren en gevoelens je van dienst zijn. ATTENOOIE is thuis in het herkennen, oproepen
en versterken van die gewoonten en emoties. We spreken de taal die nodig is om álle mensen thuis te laten voelen.

Noord, Oost, Zuid, Zuidoost, West & Nieuw-West… thuis best.

Bronvermelding

– Het drama van een sentimentele samenleving van J.W Duyvendak. Facultatief hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. A.U.P
– K.K.S Kennis voor Krachtige Steden, thuis in openbare ruimten Platform 31 Den Haag. Aangevuld met internationale stadstudies.
– De Groene Amsterdammer, praat met vreemden!

Amsterdam is al eeuwen dé smeltkroes voor culturen, religies en leefwijzen. Dankzij religieuze vrijheden en welvaart bezochten reizigers van heinde en verre ons Amsterdam. Ze kwamen uit alle windstreken, van Portugal tot Scandinavië en van Afrika tot het Verre Oosten. Eenmaal aangekomen ontdekten ze mogelijkheden, rijkdommen en vrijheden zoals ze nooit tevoren hadden gezien. Ze bleven en hielpen mee om van Amsterdam ’s werelds belangrijkste handelsstad en het financiële centrum van  toenmalig Europa te maken. En al snel werden ook zij echte Amsterdammers, die nergens liever wilden wonen.

Wij geloven dat zo goed als het toen ging, het nu ook kan gaan. Want ondanks veranderende tijden, blijft de Amsterdamse mentaliteit hetzelfde: dat iedereen zich thuis voelt, wie ze ook zijn en waar ze ook vandaan komen.

Van Jip en Janneke & Wittgenstein Een essay over taal en thuis

Annie M. G (Meesterijk.Geniaal) Schmidt is met haar creatie Jip en Janneke de uitvindster van het eenvoudig vertellen zodat wat geschreven is meteen begrepen wordt. ‘In Jip en Janneke taal’ is een Nederlandse uitdrukking geworden. Net als simpel voetballen is simpel schrijven een schone kunst. Samen met Ludwig Wittgenstein is zij dé pleitbezorger van helder en duidelijk taalgebruik. Attenooie heeft ook iets met duidelijke taal.

De geestelijk vader van de Jip en Janneke taalterm is Peter Zuidgeest. Eind jaren tachtig was hij voorlichter bij de gemeente Voorburg. Voor zijn training Begrijpelijk schrijven voor ambtenaren maakte hij een affiche dat ging over dit thema. Het Nederlands dat werd gecommuniceerd zorgde voor vervreemding en onbegrip. Ben je nog wel thuis in een land waar je de moedertaal niet begrijpt? Dit moest anders. Zuidgeest kwam met de oplossing en de Jip-en- Janneke taal was geboren en kreeg nationale bekendheid in 2002.

Jip en Janneke werden geboren in 1950 en beleefde hun eerste avonturen in het dagblad Het Parool. De verhaaltjes gaan over het dagelijks leven van twee buurkinderen. De hond Takkie en de poes Sieppie zijn de belangrijkste nevenfiguren. De schrijfster heeft zich laten inspireren door de gebeurtenissen van haar zoontje Flip en de boeken over de kinderen Ot en Sien uit 1902. Jip en Janneke werden zo populair dat ze in veel talen zijn uitgegeven waaronder het Hebreeuws, Mandarijn en zelfs Latijn (Jippus en Jannica).

De verhaaltjes werden geïllustreerd door Fiep Westendorp. Eveneens zeer eenvoudige pentekeningen zonder te veel poespas en afleiding. Tekst en beeld versterkte elkaar hierdoor. Een techniek die Fiep gebruikte vanwege de eerste verschijningen in de krant. Er is zelfs een standbeeld van Jip en Janneke die Takkie uitlaten in de zwarte silhouet stijl, het staat in Zaltbommel. De geboorteplaats van Fiep Westendorp.

Zo schrijft men de taal in Jip en Janneke; bijna alle verhaaltjes worden beleefd in de tegenwoordige tijd. Er worden veel taalfouten door de kinderen gemaakt omdat ze de taal nog aan het leren zijn. Net als in het echte leven. De uitdrukking “de zomer is dood”, voor “de zomer is voorbij” is een bekende uitdrukking geworden. Schrijf korte zinnen. Het aantal letters van de woorden vier en het aantal woorden in de zin zes. De samenhang tussen zinnen en de dichtheid van de informatie is cruciaal. Een belangrijke rol speelt ook het meedenken met de lezer. Het gefaseerd aanbieden van steeds meer nieuwe stukjes informatie per opbouwende zin. De streepjes tussen de lettergrepen worden gebruikt om de zinnen voor kinderen nog eenvoudiger leesbaar te maken.

Voor veel buitenlanders en immigranten die de Nederlandse taal wilden leren zijn de boekjes een dankbaar hulpmiddel geweest en zijn ze dit nog steeds. 

En nu iets heel anders over die twee onschuldigen kinders. Ze zijn illegaal verklaard door een aantal politici en andere pedagogische bemoeiallen. Jip en Janneke bevestigen de stereotiepe rollen van mannetje en vrouwtje. En dat mag in deze tijden niet meer. De roep is zelfs; verbanning uit de bibliotheek. Nog net geen openbare boekverbranding. Eén van de politici vertelde dat zij persoonlijk niet zoveel ophad met het kinderduo, te saai en te vermoeiend vond zij ze. Waarschijnlijk iets te ingewikkeld taalgebruik voor de politica in kwestie. De diverse graffiti uitingen waarin de buurkinderen lekker buitenspelen vindt Attenooie hartverwarmend om te zien. De straatkunstenaars hebben hiermee een grote ode gebracht aan ons cultureel taal en beeld erfgoed. Kunst in de strijd tegen het geneuzel van de middenmaat.

cms_visual_1629654.jpg_1625561147000_270x450

En dan Herr Ludwig Wittgenstein, filosoof, én eveneens een uitvinder van eenvoudig taalgebruik. Hij maakte er wiskundige verhandelingen van die men maar op één manier kon interpreteren. De juist, en zoals hij het had bedoeld te vertellen. Wittgenstein vond taal het allerbelabberdste menselijke gedrocht. Het zorgde voor enorme verwarring. Niet alleen in zijn hoofd in het bijzonder maar voor de gehele mensheid in het algemeen. “Oh, ik dacht dat je bedoelde…”, “ik ging ervan uit dat…”, “volgens mij staat er…” Het maakte Wittgenstein razend.

Daar waar men niet over kan spreken moet men over zwijgen was een veel geciteerde uitspraak van de filosoof. Geboren in Wenen in 1889. Zijn vader was een grootindustrieel en zij behoorde tot de rijkste families van Oostenrijk. Ludwig was een pleitbezorger van gewoon taalgebruik. En hij had iets met logica. Hij ging dan ook werktuigbouwkunde studeren en wiskunde speelde hierbij een belangrijke rol. Hij kwam in contact met Gottlob Frege, een mathematisch ingestelde taalfilosoof. Je raad het al, Ludwig en hij werden grote vrienden.

Toen hij ook nog eens Bertrand Russell op Cambridge leerde kennen, die hem invoerde in de grondslagen van de wiskundige logica had Wittgenstein genoeg bagage om zelf eens een beetje te gaan zitten filosoferen over het leven, de wiskunde en de taal. Toen de eerste wereldoorlog uitbrak vocht hij mee in het Oostenrijkse leger en las hij veel werken van Tolstoj. Hij maakte veel filosofische aantekeningen en die zouden leiden tot zijn beroemdste werk de Tractatus logico-philosphicus.

Hij verliet de militaire dienst, nam afstand van de filosofie en werd leraar op een lagere school en werkte in de groenvoorziening in een klooster. Een puissant rijke en intelligente man met een gezonde dosis eenvoud. Later keerde hij terug naar Cambridge om de draad en de strijd weer op te pakken.

Een van de kerngedachten van Wittgensteins filosofie is dat taal de mens voor de gek kan houden. In de relatie tussen mens (zender of ontvanger) en taal (als verbaal of schriftelijk) kan er zomaar sprake zijn van misverstanden. Met zijn analytisch taalfilosofie gaat hij de strijd aan tegen de betovering en de versiering van de taal. Kort samengevat is de kern van dit idee: “Filosofie is de strijd tegen de betovering waarmee de taal ons denken(intellect) in de ban houdt”. Hij achtte het als zijn taak om filosofen te genezen van de verleiding om van de gewone taal af te wijken. Taal is te complex om de wereld in een één- op- één- verhouding goed te beschrijven. Jip-en-Janneke taal is dé taal van Ludwig Wittgenstein. En dat begrijpen we allemaal.

Voor de SIRE campagne ‘Duidelijke taal begrijpen we allemaal’ heeft Attenooie geprobeerd om zo goed mogelijk te verbeelden en te verwoorden wat Annie M.G Schmidt ons als kind al heeft geleerd. Deze bewustwordingscampagne voor de overheid en het bedrijfsleven heeft in N.Y bij de Amerikaanse Art Directors Club een gouden award gewonnen. Ondanks dat de Amerikaanse jury de tekst niet kon verstaan begrepen ze toch wat we ermee bedoelden. Straight forward language. We all can understand.

…heel veel sjoege van zaken. Neem de Romeinse stratenmakers deze leverde zeer geavanceerd vakwerk op zodat troepen en transport naar alle uithoeken van het rijk bevoorraad konden worden. De opbouw van de wegen verliep volgens een vast patroon. Allereerst verwijderde ze alle boomwortels en andere obstakels. Dan groeven ze een greppel van zo’n meter diep, die breed genoeg was voor twee elkaar passerende paard-en-wagens. Omdat de wagens vaak moeite hadden met draaien, waren de bochten extra breed. Hierna kon de bouw van de zes lagen dik wegdek beginnen. De eerste laag bestond uit aangestampte klei en moest ervoor zorgen dat de weg niet zou verzakken. Een tweede laag van grote vlakke stenen en mogelijk mortel diende als fundament. De derde laag was van vuistdikke kiezelstenen en moest het regenwater afvoeren. Hierna volgde een laag van kiezels en zand. Daarboven kwam een stabiliserende laag van zand en grind. Tot slot plaatste de stratenmakers uitgehakte platen van basalt of graniet. Ze zorgde ervoor dat de weg altijd hoger kwam te liggen dan het omliggende landschap. Zo konden legioenen de vijand al van verre zien aankomen en hielden zelf de voeten droog. Om niets aan het toeval over te laten maakte ze de weg in het midden iets hoger zodat het regenwater in speciale goten kon instromen.

Om de richting van de weg te bepalen gebruikten de Romeinen hun nieuwe uitvinding de Groma. Met dit meetinstrument trokken ze de wegen kaarsrecht en maakte ze de hoeken perfect haaks. Het was het eerste landmetinginstrument. De Romeinen lieten zich ook niet uit het veld slaan wat betreft natuurlijke uitdagingen. Moerassen werden gedempt en bruggen en viaducten gebouwd om de weg te blijven vervolgen. Zelfs door bergen groeven ze tunnels waarvan ze de stenen met vuur verwarmden en dan snel lieten afkoelen met water zodat het steen zich gemakkelijker liet verwijderen. De tunnels werden door middel van fakkels zelfs voorzien van licht. 80.000 km aan wegdek hebben ze zo aangelegd, het strekte zich uit van Britannia tot aan Alexandrië en langs de gehele Noord Afrikaanse kust. Deze enorme expansie aan bouwdrift bracht rijkdom en welvaart voor alle provincies. Langs deze wegen ontstonden de eerste herbergen van het rijk. Er werd handelgedreven en handelscontacten werden uitgewisseld. De Romeinen hadden snel in de gaten dat wanneer je een economie wil laten floreren je niet een land moest vernietigen maar het juist de ruimte en de middelen moet geven om een bijdrage te leveren aan het totale concept van verovering en de verbetering van de levensstandaard. Daar waar de Romeinen het voor het zeggen hadden steeg de hygiëne, werden er badhuizen voorzien van verwarmd stromend water en werd er een rioleringssysteem en toiletinrichtingen gebouwd. Toen de Romeinen de baksteen en het beton hadden uitgevonden was het hek helemaal van de dam. Letterlijk, want het aller langste aquaduct ter wereld werd gebouwd in Tunesië met een afstand van 132 km. Er zijn watergangen in Rome waar het water van vandaag de dag nog steeds doorheen stroomt. 2000 jaar na de aanleg. Watermanagement op het hoogste niveau. Of het nu om een waterweg of een straatweg gaat het principe is duidelijk. Om van A naar B te komen heb je een plan nodig dat grondig is voorbereid. Attenooie houdt van een dergelijke voorbereiding. Vele wegen leiden naar Rome en vele van die wegen liggen er nog steeds. De weg naar succes is geplaveid met sjoege van zaken, durf, uithoudingvermogen, visie en de beste club stratenmakers die je maar kunt vinden.

 

 

Humor is een serieus onderwerp en voor je het weet beledig je er iemand mee. Lachen is een heel persoonlijke zaak en toch doet Attenooie een poging om het onbeschrijfelijke te beschrijven. Want wij houden veel van humor en denken daar dus serieus over na. We beginnen dicht bij huis want dat is wat we kennen; De Amsterdamse humor. Deze bestaat, en ligt vaak op straat. Bijvoorbeeld bij ons in de Jordaan. Johny Jordaan zingt: “Waar de Amsterdamse humor nooit verloren gaat en waar de lepel in de brijpot staat”. Amsterdamse humor, het is hard, cynisch tot op het bot en eigenlijk kan alleen de getogen Amsterdammer er om lachen. Waarom is dat? Een aantal feiten en grappige voorbeelden;

Toen Rinus Michels trainer was bij Ajax, speelden er spelers in zijn elftal die niet uit Amsterdam kwamen en vaak huilend de kleedkamer en voetbalkantine uit liepen, niet van het lachen maar omdat ze niet tegen de cynische humor van de Amsterdamse spelers konden. Ruud Suurbier, en later Wim Kieft waren de grootste aanjagers van deze vorm van (leed)vermaak. Het koste Kieft én zijn gevoel voor humor bijna zijn selectie in het Nederlands elftal. Trainer Dick Advocaat (Hagenees) en zijn medespelers konden niet om hem lachen, en begrepen hem ook niet. Het zijn woorden geuit met een bepaalde toon. Voorbeeld; na een slechte training van een specifieke speler kon Kieft de eetzaal binnenlopen en tegen deze zeggen” hé, ging lekker hè vanmiddag, jij staat zeker in de basis! Als je niet in Amsterdam bent geboren en getogen kan je je vinger er niet achter krijgen wat het nu precies is waar de Amsterdammer zo om moet lachen. Want meestal is de grap voor de degene die hem ondergaat niet leuk. Maar de Amsterdammer heeft plezier wanneer de situatie eigenlijk op een kleine catastrofe uit dreigt te lopen. Negatief dus. En wee je gebeente wanneer je als slachtoffer protesteert, dan zijn de rapen gaar want dan word je in fijn besnaard Amsterdams uitgelegd dat je niet tegen een grappie ken. Max Tailleur was een Amsterdammer van joodse origine en die heeft in de jaren na de tweede wereldoorlog een flinke bijdrage gedaan aan de landelijke verspreiding van Amsterdamse humor. Zijn moppen verschenen in boekvorm en hij was geregeld op tv. “Moos, je bent mijn beste vriend en daarom vertel ik ‘t je maar… ik denk dat je vrouw ons bedriegt met een ander”.

Een mooie brug naar de volgende specifieke categorie; Joodse humor. Joodse concentratiekamp overleveraars vertelde dat ze de moraal probeerde hoog te houden onder de brute en onmenselijke omstandigheden door moppen te tappen. Kun je het je voorstellen dat er in een concentratiekamp door de slachtoffers wordt gelachen? Bizar maar waar. De Britse komediant Ricky Servais heeft ooit in een interview gezegd dat er geen onderwerp voor hem taboe is om een grap over te maken, ook de holocaust niet. Hij refereerde aan het verhaal van de overleveraars uit de kampen.

Nu we het toch over Britse komedianten hebben. Tommy Cooper, de lange slungelige goochelaar met de rode fez ging een keer in het centrum van Londen een pakje sigaretten kopen. Zette zijn auto aan de kant en liep de tabakszaak binnen. Eenmaal binnen, kwam de komediant niet meer weg. De politie ging een kijkje nemen waar al die mensen toch op af kwamen. “Please mister Cooper can you leave sir, there’s quitte a traffic jam outside”. Het hele verkeer stond vast. Tommy werkte zo op de lachspieren dat hij alleen maar op het podium hoefde te staan en mensen barsten al in lachen uit. Op datzelfde podium is hij ook gestorven, tijdens een show kreeg hij een hartaanval. Mensen dachten dat hij een grap maakte en onder dat gelach is letterlijk zijn doek gevallen. Tommy was het slachtoffer van het klassieke clownsverhaal; in zijn ziel was hij alleen en bedroefd. Niemand heeft het gemerkt. Maar het briljante portret van John Claridge spreekt boekdelen.

 

Dan, universele humor. Humor die over de hele planeet leuk wordt gevonden. Bestaat deze? Er zijn natuurlijk grappen die wij als kind al leuk vonden en vreselijk om moesten lachen. Waren deze grappen cultuur gebonden, of zijn ze grensoverschrijdend? De scheet. De uitglijval met de bananenschil. De taart in het gezicht. Iemand die iets stoms doet en zich bezeert. Gaan zitten op een pas geverfde bank. De verspreking. Hele simpele vormen van humor die in ieder geval een glimlach opleveren. Wat gebeurt er met een mens wanneer hij lacht. De fysiologische kant van het lachen. De geest zet het lichaam in werking. Zijn lachspier schieten in een kramp, zijn mond stoot oer geluiden uit en het lijkt alsof hij moet huilen, wat ook daadwerkelijk gebeurt want de tranen biggelen over de wangen en de buik begint de schudden. En hoe; dubbel liggen van de lach, buikpijn van het lachen, gieren en brullen, je doodlachen, als je het allemaal zo opschrijft zou je denken dat lachen niet gezond is. En toch is het zo want de hersenen zetten endorfine en dopamine aan die ervoor zorgen dat we ons lekkerder voelen. Humor doet dit met ons. Domme humor, intelligente humor, mannen humor, scherpe humor, lach of ik schiet humor, onverstandige humor, zwarte humor, humor met een baard, humor die je van verre ziet aankomen, humor ten koste van, ontwapenende humor, etc. zoveel verschillende vormen die je aan het lachen kunnen maken. De voorbeelden die Attenooie u toont zijn geheel voor onze eigen rekening en wanneer u er niet om kunt lachen dan spijt het ons. Ondanks het feit dat wij bij Attenooie ras Amsterdammers zijn gaan we niet zeggen dat u niet tegen een grappie ken.

 

                                                                 (illustratie Mona Lisa: Samay June)

 

 

In onze Humor om te lachen lijst mag André Hazes niet ontbreken. Attenooie heeft daar op jonge leeftijd persoonlijk kennis van mogen nemen. “Maak de mensen blij, dan zul je zelf gelukkig zijn” (Kleine jongen).

Humor met Hazes

1973, Café de Krommerdt, op de hoek van de Admiraal de Ruyterweg en de Witte de Withstraat in Amsterdam west. Ik was 15 jaar oud en woonde er om de hoek. Met een paar vrienden gingen wij voor het eerst een beetje stappen op zaterdagavond en begonnen onze avondavonturen in het buurtcafé. Dé pleisterplaats waar Simon Carmiggelt zijn hele leven over heeft geschreven. Het was een spannende plek waar altijd wat gebeurde. En zo gebeurde hét. Onwennig als stoere puber bestelde ik op die bewuste zaterdagavond aan de bar wat biertjes. Achter de tap staat een wat kleine maar fors uitgevallen man met lang haar, een grote snor, en kleine kraalogen die mij inschattend aankijkt. “Zeg het maar pik!” “Uh, vier pilsies meneer.” “Zeg maar André jongen, op welke naam?” “Rico, meneer… uh… André.”

Routineus zet de man de biertjes voor mij neer. Mijn volgende bestelling kondig ik amicaal aan met “André, mag ik er nog vier!”. Vanaf dat moment zou ik het fenomeen leren kennen als de zingende barkeeper. Want boven zijn tap hing een microfoon en om het halfuur zong hij de Amsterdamse sterren van de hemel. Ademloos zaten m’n vrienden en ik naar hem te luisteren. Die stem, met dat volume in dat kleine buurtcafé in Amsterdam west, was van af dat moment op mijn trommelvliezen gegrafeerd. Elk weekend zaten mijn vrienden en ik bij hem aan de tap. André kon niet alleen fantastisch zingen hij had ook nog humor om te lachen. Adjerem en vers getapt. Ik kreeg van hem ook allerlei bijnamen wanneer ik snel weer terug was voor weer een nieuwe bierbestelling, “zo, natnek, ze beginnen te smaken he, zal ik maar een metertje voor je neerzetten?”.

Als hij mij met een leuk meisje zag zei hij op fluisterende toon, ”Jongen, je moeder heb net gebeld, je kapotjes liggen nog thuis.” Mokum op z’n best. Als jonge jongens lagen we helemaal dubbel om zijn grappen. Wie er ook met grote regelmaat naast hem stond te zingen was Ben Zaj, Zaj, Zaj Cramer, en aan de bar zaten Sjaak Swart en andere Ajaxspelers lekker mee te deinen op de maat. Later op de avond verwisselde we de kroeg voor de dancing aan de overkant van de straat om de hormonen te laten swingen. Maar onze avond kon al niet meer stuk omdat we zo ontzettend hadden gelachen, en genoten van Andre.

Het ging goed met André en zijn zingende barkeepers bestaan. De Alberti’s ging ook wel eens stappen in cafe de Krommerdt en die vielen bijna van hun kruk toen zij Andre daar hoorde zingen. De rest is muziekgeschiedenis. Zijn eerste grote hit ‘Eenzame Kerst’ was zijn doorbraak. En zingen werd zijn beroep. Wij jongens misten André in de Krommerdt. Het was na zijn vertrek niet meer hetzelfde. Hoe kan het ook anders. De man was klein van stuk maar van een enorm charismatisch ruimte vullend formaat. Een sfeermaker. We zijn als vriendengroep naar veel van zijn optredens geweest en zongen uit volle borst al zijn nummers mee. Toen ik later kinderen kreeg heb ik ze steevast meegenomen naar Ahoy, Carre en andere concertzalen en stadions. Wanneer ik op de Albert Cuypmarkt ben ga ik André altijd even een aai over zijn knie geven en sla hem een paar keer op zijn bronzen schouder. Bedank hem voor een prachtige tijd en de biertjes die hij voor mij heeft getapt en ook geschonken, “deze heb je van mij pik!”. “Dank U wel meneer André!” “Ah ssssodemieter op en nou wegwezen met je U meneer!” Hij gaf me dan een vette knipoog en weer was het lachen. Die lach van hem was een soort binnensmonds gegrinnik. Binnenpret dat je van buiten kon zien en horen. André, U wordt bedankt voor weer een avond gezelligheid! Dag meneer…!

stijl

Video afspelen

Attenooie is verslaafd aan Stijl. Maar wat is het en waar kan je het vinden? In Italië! Dat land heeft zoveel Stijl dat er voor de rest van de wereld bijna niets meer over is. Iedere ziel die daar is geweest heeft het gezien, gehoord, geproefd en gevoeld. Sinds dat die laars uit de oceaan oprees is de grond daar door God zelf Heilig verklaard. Sterker nog; Hij is er gaan wonen. Italië telt in dit verhaal dus even niet mee. De rest van ons stervelingen dan? Waar moeten wij Stijl zoeken en hoe herkennen we het wanneer we denken dat we het hebben?

Charles Bukowski, een Amerikaanse dichter met zeer veel Stijl en één die wij vaak raadplegen met betrekking tot levensvraagstukken vertelt het ons, én, eigenlijk is het heel eenvoudig te herkennen en te beoefenen; Stijl…